Schok

Corona en de oorlog in Oekraïne gaan over: doodgaan.

En dat we dat niet willen. We willen in leven blijven en dat willen we ook voor onze geliefden. Het liefst zo lang mogelijk. Inclusief, zoals Freud al zei, de afwezigheid van pijn.

Ik herken dat. Om te beginnen in mijn lichaam. Alles ademt en stroomt om de boel maar aan de gang te houden. Met daaraan gepaard een enorm zelfherstellend vermogen, als het eens mis gaat. Dankzij het autonome zenuwstelsel hoef ik niet eens te letten op mijn lijf. Ik hoef helemaal niet te wìllen leven, mijn lichaam dicteert dat ik mòet leven. Mezelf laten stikken door mijn adem in te houden? Dat gaat me niet lukken. En als ik door versterving een eind aan mijn leven zou willen maken, wacht me een lang en pijnlijk proces.

Die fysieke wetmatigheid is misschien de reden dat we ook gaan dénken dat na elke dag uiteraard weer een nieuwe dag komt en dat dat dus de norm wordt. Want ongetwijfeld wordt onze geest op veel manieren geconditioneerd door ons lichaam. Vervolgens bouwen we ook nog eens een ‘ik’ op, dat het centrum van het universum wordt. Dat narcisme gaat dan, samen met die illusie van onsterfelijkheid, als een tiran regeren over ons denken en voelen. Het saboteert alle gedachten over eindigheid, beperkingen, lijden, eenzaamheid. We worden Facebook sjablonen.  Een variatie daarop is het beeld dat we later ongeschonden in de hemel op een gouden stoeltje naast O.L. Heer zullen zitten.

Die verwachting dat op het heden altijd een toekomst volgt, is hardnekkig. Voor een deel is dat goed en functioneel. Als ik na zou moeten denken over elke stap die ik neem, kom ik pas na sluitingstijd bij de supermarkt aan. En hoop reikt naar een toekomst.

Maar dan word ik ineens ziek. Of ik raak in een depressie. Ik krijg te horen dat ik nog x maanden te leven heb. Door mijn depressie krijg ik suïcidale gedachten. Plotsklaps komt bijna alles tot stilstand. Meteen volgt de ontkenning, de afweer, de demping van de angsten. Pas als we echt de schijn niet meer kunnen ophouden, breekt de werkelijkheid door. En dat kan een enorme schok zijn.

Ik heb dat als begin dertiger letterlijk zelf zo ervaren, op een dieptepunt van een depressie. In die periode deed ik alles om mijn angsten en gevoelens van mislukking te verdoven. Niet met drank of drugs, maar met suiker en zwerven. Ik verliet mijn geliefden, niemand wist waar ik was. Tijdens zo’n zwerftocht liep ik op een zonnige middag in mei een station uit. Op het grasveld van het stationsplein schoot als een bliksemstraal plotsklaps een diep besef door me heen wat mijn echte, failliete, werkelijkheid was en hoe ik die maskeerde. Mijn hart stond stil, gevolgd door pijnlijke hartkloppingen, de sensatie alsof ik een hartaanval kreeg; verlamd viel ik midden op dat grasveld op de grond, minutenlang kon ik nauwelijks ademhalen. Toen werd alles weer ‘gewoon’, het ‘doen alsof’ -met mijn lijf als medeplichtige- nam het weer over. Het duurde daarna nog vele maanden voordat de depressie zich uiteindelijk oploste. Maar dat ene moment bleef als een scherpe stekel in mijn onderbewustzijn zitten. Een moment als het scheuren van de voorhang van de tempel, waardoor in èèn verschrikkelijk ogenblik de waarheid van Christus’ dood aan de wereld werd getoond.

Tenminste, aan wie de waarheid wil zien. De werkelijkheid dat dit aardse bestaan en ons ‘ik’ onherroepelijk eindig zijn. En dat we misschien wel op de verwelkomende hand van de Almachtige durven hopen, maar ons geen voorstelling kunnen vormen van wat hierna komt. En dat we ons daarop moeten voorbereiden; door los te laten, tijdig afscheid te nemen van dingen, mensen, bindingen, ijdelheid. Leeg worden, onthechten, ruimte maken. Elke dag een beetje sterven.

De paradox: tegelijkertijd en onverdroten het leven dat er is, in volheid en volledigheid te leven en te be-leven. Te hopen, te vertrouwen, lief te hebben. Tot onze laatste snik. We mogen geven en nemen, stralen en genieten, groeien en verslijten. En we hoeven het lijden niet op te zoeken.

Al kan wat training geen kwaad. Bv. ’s ochtends een koude douche nemen na de warme.

 Marcus